 |
 |
|
 |
 |
il Flauto piccolo
Flauto piccolo is
de italiaanse naam voor het kleinste lid van de dwarsfluitfamilie, de kleine fluit of ook wel simpelweg piccolo genoemd. In andere talen heet dit instrumentje petite flûte, Pikkoloflöte of flautín. Een andere italiaanse benaming
is Ottavino. De dwarsfluitfamilie is tegenwoordig tamelijk uitgebreid en gaat van de zeer lage Subcontrabasfluit tot en met de extreem hoge piccolo. Vroeger was de piccolo een bij-instrument van de fluitist maar heden ten dage heeft het zich zodanig
ontwikkeld dat het een specialiteit geworden is die menig fluitist de moed in de schoenen doet zinken.
Er zijn enkele prachtige concerten voor geschreven en in de kamermuziek zijn er ook genoeg werken te vinden waar het mooi tot zijn recht komt. De toon kan nostalgisch en klagend
zijn zoals in Ein Deutsches Requiem van Brahms, virtuoos en briljant, bijvoorbeeld in de 4e symfonie van Tschaïkowsky, maar ook ophitsend in Le chasseur maudit van Cesar Franck. Van alle fluiten is de piccolo mijn grootste passie en ik heb in verscheidene
orkesten gedurende meer dan veertig jaren dit instrumentje over de hele wereld laten klinken.
Op de compact disc KK CD 9202, KRO 1992, kunt u mij beluisteren in Quatre Danses dans le style Roumain, voor piccolo en harmonie-orkest, van de componist Guy-Claude
Luypaerts. Op dezelfde CD vertolk ik ook de fluitsolo in Daphnis et Chloé van Maurice Ravel. Van de dwarsfluitfamilie bespeel ik de piccolo, fluit, altfluit, basfluit en de contr'altofluit. Deze laatste klinkt, zoals de naam het
aangeeft, een octaaf lager dan de altfluit, dus een kwart lager dan de basfluit. Vreemd genoeg is de italiaanse benaming voor de altfluit: Flauto contr'alto, het instrument dat een kwint hoger klinkt dan de basfluit!
Op deze foto speel ik de piccolo in het Orchestre Philharmonique de Liège, te Luik in België.
Van de fluitfamilie bespeel ik de piccolo, fluit, alt, bas en de contr'alto, maar de piccolo is mijn grootste passie op de voet gevolgd door de contr'alto. De moderne piccolo met boehmsysteem wordt in verschillende uitvoeringen gebouwd en het is zeer boeiend na te gaan hoe de verschillende piccolobouwers hun karakter en hun voorkeuren verwerken in de uitvoering en het toonkarakter
van hun instrumenten. De voornaamste materialen voor het kopstuk en corpus zijn hout, metaal en kunststof of een combinatie van dezen. Voor de beginnende leerling is een kunsstof piccolo vaak het meest aangewezen
instrument, als ook voor het spelen in de open lucht. Metalen piccolo's zijn hier uitermate geschikt voor professioneel gebruik zoals onder andere bij de militaire kapellen. Zilveren piccolo's hebben vaak een kleine, charmante toon. Ook wordt vaak de combinatie
van een houten corpus met een metalen kopstuk toegepast om een menging van beide eigenschappen te verkrijgen. In de symphonische wereld echter en ook voor kamermuziek is de volledig houten piccolo van topkwaliteit een vereiste. Voor een fijn gehoor is het
altijd vervelend te constateren dat de prachtige vioolklank van een symphonie-orkest bedorven wordt door een vaak op hoog niveau musicerende piccolospeler die zich van een houten instrument met metalen kopstuk bedient!!!
Mehnert-kopstukje van slangehout
Hetzelfde kopstukje vanuit de andere zijde gezien. In tegenstelling tot het cylindrische kopstukje
is het lijfje (corpus) omgekeerd conisch. Dit heeft zijn invloed op de onderlinge stemming van het instrument en men verkrijgt een boventoonvollere klank. De vroegere firma Hofinger uit Brussel verwijdde haar metalen piccolo's vanaf de twee onderste toongaten met
een conisch verloop. Dit kan ook bij het houten corpus, maar dat is van de buitenkant niet te zien. Op deze wijze word de toon in de laagte wat breder en kan men het instrument nog na-intoneren. Wat de intonatie betreft kan men bij de piccolo heel goed
merken dat de gesloten gis-klep een nadelige invloed heeft op de intonatie van de a, en de bes in de twee onderste oktaven. Deze tonen klinken iets te laag en bedekt, hetgeen men verhelpen kan door in niet te snelle passages deze noten te grijpen
met de gisklep ingedrukt. Van grote invloed op de klank is ook het soort materiaal dat gebruikt wordt. Zilver klinkt anders dan goud en bij de houtsoorten zijn het vooral grenadille, cocus en palissander. Het inspelen van een nieuw houten blaasinstrument is zeer belangrijk. In het begin iedere dag een kwartier tot twintig minuten. Als de toon "stoffig" gaat klinken dan is het
beter de piccolo gedroogd in zijn koffertje te stoppen en later op de dag nog eens inspelen. Blijft het hout te vochtig dan is het aan te bevelen de piccolo in het etui met het dekseltje op een kiertje, licht geopend, te bewaren. Leg het instrumentje nooit
in een tochtige omgeving of op een koude ondergrond om splijten te voorkomen!!! Van tijd tot tijd het kopstukje van binnen oliën en weer inblazen. Lijnolie geeft meer kern aan de toon, amandelolie bijvoorbeeld verzacht de toon, althans dit is mijn ervaring.
Koop deze speciale olie bij de muziekzaak, niet bij de cosmeticawinkel!
Dunwandig Mehnert-kopstukje uit donker cocoshout met aangebracht roodgouden lipplaatje tegen allergische reacties. Het kiezen van een houtsoort
is lang niet altijd gemakkelijk. De verschillende soorten geven ieder een eigen klank en het gehoor van de speler bepaalt onder andere de voorkeur. Ook moet men zich afvragen voor welke muziek de piccolo nodig is. In de meest symfoniën van
Schostacovitch kan men best wel een felle piccolo inzetten, maar gebruikt u die in een programma van de familie Strauss, Lehar, Offenbachen compagnie, dan gaat het concert lichtelijk ontaarden in een ongewilde piccolodemonstratie!?! Bij benadering
kan men zeggen dat grenadillehout meer een algemene en bredere toon geeft en zich gemakkelijker mengt met andere instrumenten, en overal goed inzetbaar is met een aangename toon. Cocushout is feller en kleurrijker, zangerig en tekent zich duidelijker
af ten opzichte van andere instrumenten, maar is moeilijker te beheersen, delicater ook. Palissander is de middenweg tussen de vorige twee, maar men moet niet vergeten dat dit per piccolomerk zeer kan verschillen. Een combinatie van de
verschillende houtsoorten levert vaak ook een mooi en boeiend resultaat. Verder heb ik regelmatig kunnen constateren dat piccolistes zo'n kleine fluit uit slangehout ontzettend schattig en snoezig vinden, iets wat ook niet te verwaarlozen is! Daarbij
passen deze zeer goed in een "Weens Straussprogramma".
Het vorige kopstukje van de andere zijde bekeken. Verder moet men weten dat er zich bij sommige personen allergische reacties kunnen ontwikkelen bij een bepaalde
houtsoort, dit kan direct geschieden maar ook pas na jaren! Het kan beginnen met een soort embouchure-vermoeidheid, alsof men te veel of enigszins geforceerd gespeeld heeft, maar ook met een kriebelig gevoel aan de onderlip waarna een enigzins
rode irritatie zichtbaar wordt die zich later steeds meer uitbreidt. Meestal wordt de toonvorming dan steeds moeilijker en wordt de klank steeds doffer, ook op de fluit! Het oefenen op de piccolo dient met overleg te gebeuren.Meestal heeft men reeds enkele jaren fluit gespeeld voordat
men met de piccolo begint. Het voordeel hiervan is dat de muzikale basis reeds gelegd is en men de vingertechniek behoorlijk beheerst. De ademtechniek op de piccolo is echter gedeeltelijk anders als op de fluit evenals de embouchuretechniek. Omdat de
piccolo zo klein is heeft men de neiging ook alles "kleiner" te doen. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld de vingers vaak meer gebogen worden en zodoende in een houding komen te staan als om te krabben, dus te gespannen, wat weer zijn
terugslag heeft op de armspieren dan op de monnikskapspieren en zo door naar de nekspieren en ademhalingsspieren. Ook het kleiner maken van de opening van de lippen kan als gevolg hebben dat de keel gedeeltelijk vast kan gaan zitten. Als men dan weer terug
op de dwarsfluit speelt is het resultaat onder andere een minder muzikale toon die tevens ook minder draagkrachtig geworden is! Ook is er de neiging van de aankomende piccolist om maar gelijk eventjes een demonstratie in het hoogste octaaf weg te geven als
of dat een prestigekwestie is! Het hoogste octaaf beheerst men het beste als de basis gelegd is in het onderste anderhalf octaaf. Daar leert men gemakkelijk los en soepel te spelen, hetgeen zijn effect heeft in het spelen van het hoogste octaaf! Dan
is er ook nog eens het feit dat men zijn gehoor met de piccolo ongewild makkelijk beschadigen kan. Studeer niet te lang aan een stuk piccolo, maar wissel ook af met de fluit. Wisselen moet ook geleerd worden. Oefen piccolo in een ruimte die dempt en doe
toonoefeningen in een ruimte met een beetje nagalm om de boven- en ondertonen te ontwikkelen. Ga niet dicht bij een muur of wand zitten, deze ketst alles terug in het oor. Ook in het hoogste octaaf kan een piccolo melodieus klinken. Is dit niet het geval zorg
dan voor een andere piccolo of oefen op een muzikale wijze of speel de alt als bij-instrument. Al deze zaken komen in aparte artikelen nog aan bod.
|
|
 |
|
|
|